Leren van feedback gaat niet vanzelf
door: Noortje van Glabbeek (onderwijsadviseur HZ University of Applied Sciences)
Docenten van de opleidingen Bouwkunde en Engineering van de HZ University of Applied Sciences geven studenten in elk contactmoment en na elke summatieve toets feedback. Studenten die niet weten hoe zij deze feedback moeten verwerken, leren er weinig van. Feedback geven die aanzet tot leren is echter geen sinecure. De onderwijsadviseur coacht beide docententeams bij het ontwikkelen van werkvormen die het geven én het leren van feedback omvatten.
Het onderwijsmodel wordt gekenmerkt door studentregie, individuele leerroutes en een daarbij passende leeromgeving. Een didactiek van kennisoverdracht is dan ook vervangen door een didactiek van kennisverwerving. Kern van het beroep van docent is immers studenten aan te zetten tot leren. Docenten ontwikkelen daartoe niet alleen uitdagende beroepsopdrachten, maar bespreken met studenten ook frequent hun vorderingen. Een kritische reflectie op de wijze waarop didactische structuren aan studenten gepresenteerd worden, leidde tot het volgende eisenpakket:
Didactische structuren
- ondersteunen studenten bij het verwerven van leervaardigheden;
- bevatten een aantrekkelijke en heldere briefing;
- doen een beroep op de eigen verantwoordelijkheid voor de studie;
- bevatten aantrekkelijke en gevarieerde werk- en toetsvormen;
- verleiden docenten tot het geven van adequate feedback.
De rol van feedback tijdens het leerproces
Het onderwijs bij de opleidingen Bouwkunde en Engineering is sinds enkele jaren vormgegeven op basis van beroepsrollen. Cursussen hebben een omvang van 15 EC, duren een kwartaal en zijn gebaseerd op beroepsopdrachten. Deze opdrachten worden aan studenten gepresenteerd in een briefing. Een briefing bestaat uit de volgende drieslag:
- aanleiding met probleemschets uitmondend in de opdrachtformulering;
- voorschriften voor de oplevering;
- voorschriften voor de aanpak.
De opdrachten doen niet alleen een beroep op vakkennis en -vaardigheden, maar ook op leer- en onderzoeksvaardigheden. Zij zijn bovendien ondubbelzinnig geformuleerd, hebben enige omvang, leiden tot tastbaar resultaat en zijn voorzien van (zelf)beoordelingscriteria. Dit motiveert studenten om zich vaker en beter op de contactmomenten voor te bereiden.
In de contactmomenten bespreken studenten hun beroepshandelingen, beroepsproducten en leerprestaties met medestudenten en docent. De docent geeft alle studenten hierop feedback. Studenten die niet geleerd hebben om deze feedback te verwerken, leren er echter alleen op goed geluk wat van. Feedback geven is in dat geval alleen maar tijdrovend. Daarom ondersteunt de docent studenten in zijn lessen ook bij de verwerking van de feedback, waarna zij hun eigen leeractiviteiten formuleren. Aanvullend hierop voert de studieloopbaancoach periodiek gesprekken met studenten en ondersteunt hun bij het SMART maken van de door hen geformuleerde leeractiviteiten. Het portfolio is een belangrijk instrument in dit proces. Een van de onderdelen ervan is namelijk de zelfbeoordeling. Hierin vat de student na afloop van elke cursus de ontvangen en verwerkte feedback samen. Hij koppelt zijn zelfbeoordeling aantoonbaar aan de leerdoelen van de cursus en geeft aan wat hij over zichzelf te weten is gekomen. Hiermee laat hij zien dat hij voldoende zelfkritisch en reflectief is. Ook in dit proces speelt de studieloopbaancoach een cruciale rol.
In vervolgcursussen leren docenten hun studenten om zelf gerichte feedback op hun beroepsproducten, beroepshandelingen en leerprestaties te vragen.
Deze aanpak leidt tot positieve effecten op het leerproces en de studievoortgang. Zo behaalt meer dan 85% van de eerstejaarsstudenten aan het einde van het eerste studiejaar zijn propedeuse.
De rol van feedback na de summatieve toets
Elke cursus (15 EC) wordt afgesloten met twee summatieve toetsen:
- een competentieniveautoets;
- een competentieontwikkelingstoets.
Voor beide toetsen geldt een bodemcijfer van 5,5. Voor de berekening van het eindcijfer worden de behaalde cijfers gemiddeld. In het eerste studiejaar heeft de niveautoets een gewicht van 70%. Dit gewicht neemt in de loop van de studiejaren geleidelijk af tot 50%.
Competentieniveautoets
Op de maandagochtend van de toetsweek voeren studenten in drie uur individueel een equivalent van de in de cursus geoefende beroepstaak uit. Het is een openboektoets in de breedste betekenis van het woord.
Op de dinsdag beoordelen docenten gezamenlijk het gemaakte werk en stemmen hun beoordeling met elkaar af. De beoordeling is holistisch van aard en vindt plaats op deeltaakniveau. Deze aanpak leidt tot een gemeenschappelijk inzicht in het gevraagde niveau, tot een verheldering van de beoordelingscriteria en tot verbetering van het beoordelingsformulier. Op het beoordelings-formulier noteren de docenten een toelichting op de beoordeling en een verantwoording van het aantal toegekende punten.
Op de woensdagochtend vindt onder leiding van de cursuscoördinator een drie uur durende klassikale feedbacksessie plaats. Hierbij zijn niet alleen alle studenten, maar ook docenten, studieloopbaancoaches en onderwijsadviseur aanwezig. De werkwijze wordt aan het begin van de feedbacksessie toegelicht.
- Studenten krijgen instructie voor het verwerken van feedback.
- De toets wordt besproken in het licht van de leerdoelen van de cursus.
- Er wordt besproken wat een goede/minder goede aanpak was.
- Er wordt besproken wat goede/minder goede oplossingen waren.
- Vragen van studenten worden kort en bondig besproken.
- Docenten stellen vragen aan studenten om het leereffect te vergroten.
- Er wordt besproken waar studenten staan met betrekking tot de leerdoelen en het gewenste niveau.
- Studenten formuleren SMART wat zij nog zouden kunnen doen om het gewenste niveau dichter te benaderen en leggen dit vast in hun portfolio. De studieloopbaancoach speelt een belangrijke rol in de begeleiding hiervan.
Op de vrijdagochtend in dezelfde week kunnen studenten die een onvoldoende resultaat behaalden, de toets herkansen.
Na de herkansing blijken telkens alle studenten op een enkele uitzondering na geslaagd te zijn. Daarmee hebben zij voldoende niveau om de volgende cursus met succes te kunnen volgen. Wat hiervan de voordelen zijn voor de motivatie en de studievoortgang is evident.
Competentieontwikkelingstoets
In deze toets staat de beoordeling van het leerproces en de persoonlijke ontwikkeling centraal. Elke student voert op basis van zijn portfolio een beoordelingsgesprek van 20 minuten met een van de docenten en/of de studieloopbaancoach. De student toont in dit gesprek aan dat hij de beoogde vorderingen heeft gemaakt. Studenten die dit onvoldoende aannemelijk kunnen maken, mogen hun portfolio aanvullen en een herkansingsgesprek voeren. Dit gesprek vindt na afloop van de volgende cursus plaats. Het reguliere gesprek na afloop van deze cursus wordt daartoe met 10 minuten verlengd tot 30 minuten.
Discussie
Kern van het beroep van docent is studenten aan te zetten tot leren. De aard van de opleiding is dan ook geen factor van betekenis. Met andere woorden: leren van feedback is universeel.
Docenten raken er steeds meer van overtuigd dat feedback een van de belangrijkste middelen is om (leer)gedrag van studenten te veranderen. Feedback maakt studenten namelijk bewust van hun functioneren en laat hun hun blinde vlekken zien.
Van docenten vergt deze vorm van begeleiding niet alleen een aanzienlijke hoeveelheid energie, maar ook veel discipline. Docenten moeten namelijk voortdurend alert zijn op hun nieuwe rol van leerprocesbegeleider. Pas als alle docenten van een team bereid zijn om tijd te investeren in het geven van feedback en het begeleiden van studenten bij de verwerking ervan, krijgen studenten grip op factoren die hun motivatie beïnvloeden en die leiden tot toenemende zelfsturing.
De docententeams Bouwkunde en Engineering overwegen om op termijn in de hogere leerjaren andere feedbackprocedures op de summatieve toetsen te hanteren. Zo zouden tweedejaars-studenten in staat moeten zijn om de gemaakte toets op basis van beoordelingsformulieren en het correctiemodel met elkaar te bespreken (peer feedback) en zouden derde- en vierdejaars-studenten in staat moeten zijn om met beoordelingsformulier en correctiemodel een zelfbeoordeling (self feedback) uit te voeren. Voordat deze varianten toegepast kunnen worden, moeten de opleidingen nog wel passende instrumenten en instructies ontwikkelen. Maar de eerste stap in deze richting is gezet: studenten leren namelijk om tijdens en na afloop van de onderwijseenheden in de cursussen individueel en in meertallen kritisch te kijken naar de door hen behaalde leerresultaten. De leerdoelen van de cursus zijn daarbij telkens richtinggevend.